Foto: Archief auteur

27.04.2020

Aanstekelijke hoop: de lockdown van ... Bart Stouten

[...]
Ik ben besmet met poëzie.
Onder mijn vingers broeit een lichte koorts,
waarmee ik je graag aan wil steken,
zo, met liefkozende lippen.

uit 'Een aanstekelijke hoop' - Carl Norac, 2e gedicht Dichter des Vaderlands 
Vertaling: Katelijne De Vuyst

De Corona-crisis stelt ons als maatschappij en als individu voor grote uitdagingen: Hoe organiseer ik mijn thuiswerk? Wat als ik economisch werkloos word? Hoe zorg ik voor een zinvolle tijdsbesteding voor mijn kinderen? Wat met vrienden en familieleden, ...

Ook dichters zijn mensen wier leven in een nieuwe realiteit is terecht gekomen. Wij vroegen een aantal van hen hoe zij dit alles ervaren. Aanstekelijke hoop wordt een serie met elke werkdag een aflevering. Een kort gesprek over de al dan niet poëtische werkelijkheid van vandaag.

Ook radiomakers zijn in lockdown ... Vandaag zijn we virtueel te gast bij Bart Stouten. Bart Stouten is een duivel-doet-al: dichter, vertaler, essayist, romanschrijver en radioproducent/presentator bij Klara. Zijn eerste dichtbundel  Elegie van de Transkaroo verscheen in 1992 bij uitgeverij De Roerdomp. Later volgden onder meer nog  Sapporo blues (2002),  Een Boek van Tijd  (2009),  Ongehoorde Vragen (2013),  Van fooi tot bankgeheim  (2015). In 2018 verscheen een omvangrijke bloemlezing uit zijn werk in de Parnassus-reeks van Uitgeverij P:  Onder de avondklok van de liefde. Ook in zijn radio-programma's laat Bart Stouten poëzie ruim aan bod komen. Hij leest gedichten voor, nodigt dichters uit, ...

P-C: Als je naast schrijven nog andere (beroeps)activiteiten hebt, dan moet je die wellicht nu reorganiseren. Welke impact heeft de huidige situatie op jouw werk?

BS: Ik heb een piepkleine schrijftafel, die voor mijn raam staat, dat uitkijkt op een straat in de haven van Antwerpen. Door de coronacrisis is buiten ook een beetje binnen geworden. Ik val door de situatie noodgedwongen iets meer terug op mijn innerlijk leven. Hier, voor dit raam, zend ik mijn Klara-programma uit, elke dag opnieuw. Ik ben via een AETA uitzendset verbonden met het lijnencentrum van de VRT. Elke morgen bel ik in, en ze verbinden me door met de technicus in de studio. Tijdens de muziek heb ik contact met hem of haar. De muziek zoekt mij op en ik omarm haar. Alles zingt rond, innerlijk leven en de wereld daarbuiten, die merkwaardig genoeg juist door die verinnerlijking zo heel dichtbij is. De voormiddag is een echt feest voor mij. In de namiddag zit ik aan dezelfde piepkleine tafel te schrijven, aan een roman of essay of gedicht. Daar blijf ik dan tot een uur of half tien, met pauzes voor het radionieuws en een paar eetmomenten of een boek dat mijn aandacht heeft getrokken, zoals De eenzame stad (c’est le cas de le dire!) van Olivia Laing. Zo zit ik hier nu al vele weken de dagen door te brengen, in redelijk compleet isolement, op steeds hetzelfde kleine klapstoeltje, amper te geloven, maar het bevalt me best, juist door de verbondenheid met de luisteraar en de lezer.

P-C: Heb je nu meer tijd om te schrijven?

BS: Ja, natuurlijk wel. Maar het antwoord is allicht iets complexer, want ook door de stad wandelen, een film gaan bekijken, op restaurant gaan, de natuur opzoeken, een concert bijwonen, wat ik voorheen allemaal zo graag deed, maakt deel uit van het schrijfproces. Mensen ontmoeten en hun eigen habitat schilderen, waardevolle of cruciale elementen daarvan observeren – zoals die aan de toog opduiken, of gewoon in hun lichaamstaal op straat – het maakt allemaal deel uit van het schrijfproces, dat veel en veel meer is dan een brouwsel van eigen verbeelding. Momenteel voel ik me eerder een soort monnik in zijn klooster. Niks mis daarmee, natuurlijk. Maar de inspiratie komt langs andere wegen. Via brieven, dagboekfragmenten, boeken, via herinneringen en foto’s. Veel meer via het verleden. Ik heb in mijn leven veel gereisd, en al die exotische plekken zijn er continu. Hoor ik de postbode bellen, word ik onmiddellijk gekatapulteerd naar een zen-klooster op Hokkaido, waar het belletje net zo klonk. Er staat een foto van een mooie Syriër die ik ooit ontmoette in Damascus, soms tuimelt hij naar beneden en dan denk ik dat hij een boodschap voor mij heeft. Of Jim, het personage op de cover van mijn boek Liefde en andere overvloed lacht naar mij, en dan ben ik opnieuw in de Faneuil Market van Boston, waar ik een negerjongen op zijn gammele piano een wondermooie eigen jazzy versie van Elton John hoorde spelen. Door mijn kamer lopen is soms de wereldbol rondvliegen. Wat ik wel mis is de dagelijkse treinreis naar Brussel. Dat was mijn moment suprême, in alle vroegte, om geconcentreerd te zijn op mijn tekstprojecten en op de voorbijvliegende wereld, terwijl ik schetsen kon maken voor passages die ik ’s avonds zou uitwerken. Dat ritueeltje zal ooit wel terugkeren, maar ik mis het zeer.

P-C: Heeft de Corona-crisis jou al geïnspireerd tot een gedicht of denk je dat dat in de toekomst nog het geval zal zijn?

BS: Heel zeker. Ik maak deel uit van het dichterscollectief Gedichtenkrans/Fleurs de Funérailles, dat op bestelling gedichten schrijft voor de nabestaanden van overleden Covid 19-patiënten. Een heel intens project, want je moet je telkens inleven in een heel andere privé-situatie. Een grootmoeder die van Wittekerke houdt, roddelblaadjes leest en af en toe haar kleinkinderen ontvangt. Hoe dicht je daarover? Niet eenvoudig. Maar ik houd van zulke moeilijke opdrachten. Want ik vind het wezenlijk, zelfs primordiaal, dat poëzie zich niet onbetuigd laat nu, maar juist haar essentieel verbindende rol opneemt hier. Ook los daarvan inspireert de corona crisis mij. We zijn toch in een heel andere wereld terechtgekomen. Kijk naar de journaals, zie hoe mensen bang worden voor elkaar, hoe stil de stad geworden is, hoe moeilijk sommigen het krijgen in hun isolement. Hoe zou me dat als dichter onverschillig laten? Hier is zo’n gedicht voor u:

Een jogger stuift voorbij,
de douchegeur blijft achter.
Dat meer minder is,
maar toch meer.
De dood heeft twee gezichten.
Daarom maken de nieuwe cijfers
me bang, ook al zijn ze beter.
En blij dat ik ben,
als een kerselaar in de lente
die zo hard haar best doet
om met roze blaadjes te landen,
zoals deze woorden
op papier. En dan weer
in mijn dromen, via de beelden
die hen intimideren.
Zoals de grafiek van het journaal,
die dronken strompelaar
onderweg naar een ‘oef’
van werkhervatting, vakanties,
horeca en flirten in het park
waar bomen afstand houden
zonder dat iemand het vraagt.
Dat ik me afvraag wie mijn mama
de laatste keer slaapwel zei.
Het moet iets zijn in de wijze
waarop de journaliste naar mij kijkt,
als een binnensluipende dageraad
die de akelige nacht verjaagt.

P-C: Welke dichtbundel mag er mee in Corona-quarantaine?

BS: Somebody, somewhere van de Schotse dichter Alan Gillis die heel mooi over Belfast schrijft. En verder Verliezen is een kunst van dichters-dichters-dichter Elizabeth Bishop – vooral haar uitgepuurde toon staat me erg aan. Ik ben ook weg van Marleen de Crée, met wie ik me vriendschappelijk verbonden weet, dus de kans is groot dat ik haar ook meeneem in quarantaine.

Tags: Interview, Lockdown-serie