Foto: Archief auteur

02.04.2020

Aanstekelijke hoop: de lockdown van ... Lut De Block

[...]
Ik ben besmet met poëzie.
Onder mijn vingers broeit een lichte koorts,
waarmee ik je graag aan wil steken,
zo, met liefkozende lippen.

uit 'Een aanstekelijke hoop' - Carl Norac, 2e gedicht Dichter des Vaderlands
Vertaling: Katelijne De Vuyst

De Corona-crisis stelt ons als maatschappij en als individu voor grote uitdagingen: Hoe organiseer ik mijn thuiswerk? Wat als ik economisch werkloos word? Hoe zorg ik voor een zinvolle tijdsbesteding voor mijn kinderen? Wat met vrienden en familieleden, ...

Ook dichters zijn mensen wier leven in een nieuwe realiteit is terecht gekomen. Wij vroegen een aantal van hen hoe zij dit alles ervaren. Aanstekelijke hoop wordt een serie met elke werkdag een aflevering. Een kort gesprek over de al dan niet poëtische werkelijkheid van vandaag.

Vandaag laten we Lut De Block aan het woord. Lut De Block debuteerde in 1984 met de bundel Vader en ze won hier al meteen de Yang Poëzieprijs mee. Later volgden nog zes bundels en een roman. In 2005 stelde ze ook de bloemlezing samen Nooit te vangen met haar eigen pen, de vrouwelijke stem in de Nederlandse poëzie in 200 gedichten. In 2015 verscheen het poëzie-essay Een vindplaats geen schuilplaats. De Block maakt hierin een analyse van hoe ze tot het lezen en tot het schrijven van poëzie is gekomen. Van 2007 tot 2012 was ze Plattelandsdichter van Oost-Vlaanderen.

Lut De Block bezorgde ons onderstaande teksten als bijdrage aan de lockdown-serie.

Het uur U in tijden van Corona

Ik schreef het reeds eerder. Dichters voelen de polsslag van de maatschappij, ze zijn de seismografen van de tijd waarin ze leven. Hoeft het dan te verwonderen dat ze profetische gedichten schrijven die als het ware ‘de toekomst voorspellen’ , dat ze verwoorden wat ligt te broeden, maar nog niet is ontkiemd.

Dichten is volgens Heidegger niet zozeer het beoefenen van de dichtkunst, dan wel het (onbewust) openbaren van de waarheid of de onverborgenheid van het Zijn. Poëzie houdt zich op aan de grens van het onzegbare. Gedichten gaan op de loop met de dichter. Ze weten al wat de schrijver nog niet beseft. Ze lopen vooruit op de dingen, hebben soms een voorspellend karakter. Het gedicht neemt over en schrijft zichzelf. Ook ik schreef gedichten die ik  pas achteraf ten volle kon duiden.

Maar ik wil verder terug in de tijd.  In 1936 schreef Martinus Nijhoff het profetische gedicht ‘Het uur U’, een gedicht van bijna 500 versregels waarin een sfeer geëvoceerd wordt van naderend onheil.
De militaire term ‘het  uur U – intussen meer dan het geheim gehouden uur van de aanval – is het tijdstip van een dreigend onheil, het uur van de (nog ongekende) waarheid, het uur van de verpletterende stilte die de voorbode is van wat nog komen zal.

Was dat voor Nijhoff de voorbode van het dreigende fascisme, de oorlog die vier jaar later zou uitbreken, maar die al in de lucht hing? In ‘Het uur U’ wordt de dreiging gepersonaliseerd in de aanwezigheid van een (niet met name genoemde) man, een anoniem iemand die door de straat trekt en onrust zaait.  Waar hij passeert laat hij een stilte aangroeien tot geluidloosheid, tot onuitgesproken paniek.

[…]
Maar vreemder, ja inderdaad
veel vreemder dan dat de straat
leeg was, was het feit
der volstrekte geluidloosheid,
en dat de stap van de man
die zojuist de hoek om kwam
de stilte liet als zij was,
ja, dat zijn gestrekte pas
naarmate hij verder liep
steeds dieper stilte schiep.  (vers 25-34)

Het is die stilte die momenteel op straat heerst, het is de stille aanwezigheid van Corona, het moeilijk te definiëren en ongrijpbare virus dat door steden en landen dwaalt, de engel des doods die – zo lijkt het soms- schijnbaar ad random dood en ziekte zaait.

Het is een groot woord: paniek,
maar het betekent de stille schrik
die op dit ogenblik
de ledige straat beving.  (vers 90-93)


Lees er Nijhoff op na. Lees maar, er staat niet wat er staat.

&

De natuur in tijden van Corona

De natuur heeft me steeds geïnspireerd voor gedichten. En kijk, in deze dagen heeft het Landelijke heeft het overgenomen van het Stedelijke, de Natuur van de Cultuur.
Het stadsleven verstomt, er zijn nauwelijks auto’s op straat, de lucht oogt blauwer en zuiverder dan ooit. Het dagelijks leven is tot stilstand gekomen. Scholen sluiten, cafés en restaurants zijn dicht, bedrijven leggen de productie stil. Menselijke aanwezigheid wordt nauwelijks geduld en iedereen moet afstand houden. De laatste schakel van de schepping,  de zogenaamde heer der schepping, moet even dimmen.

Het dierenrijk neemt zijn eerstgeboorterecht au sérieux. Het Limburgse wolvenkoppel dat zich maandenlang schuil hield in bossen, wordt op klaarlichte dag gespot op een openbare weg. 
In Italië nemen herten een duik in de zwembaden van de (voor toeristen gesloten) Agriturismi. In havens duiken spelende dolfijnen op, en het water van de Venetiaanse kanalen wordt helder, levend en visrijk. De natuur triomfeert. Er komen minder broeikasgassen in de lucht, de lucht boven miljardensteden is minder toxisch, het boze meisje met de vlechten kan tevreden zijn.

‘Als het lente wordt, breekt alles open, en alles begint te stromen en te roepen, overal duiken kleuren en geluiden op, van alle kanten stroomt het op je af en het duizelt van voorjaarsgeluk.’ schrijft Donald Niedekker in de suggestieve, poëtische roman Oksana.


Kijk naar buiten, ga naar buiten nu het nog kan.
Nooit zongen vogels zo uitzonderlijk opvallend, nooit triomfeerde de lente zo uitbundig. En deze keer citeer ik uit eigen schrijfsel.

[…]
Het is te mooi om waar te zijn. Het einde
van mei * is onverdedigbaar overrompelend.
Groen, giftig en geil. De natuur gaat zich te buiten
aan blasfemische groei. Het is nauwelijks
te dragen. Zo veel is het leven. Barstensvol.


*… of maart of april

Ik maak een eind aan mijn jarenlange stilzwijgen. Er hangt nog veel inspiratie in de lucht. Tot schrijfs.

Tags: Lockdown-serie